Horizon
De reiziger keek naar de sterrenhemel.
Als een keizer stonden zijn ogen gericht op het Zuiden.
Zijn horizon.
Links van hem het Oosten, rechts van hem het Westen.
Achter hem zijn onderdanen, het Noorden.
Het Zuiden staat gelijk aan; warm, groeien, het ontstaan van, bron van leven.
Het Noorden staat gelijk aan; koud, stagnatie, veroudering en dood.
Het westen winderig en nat.
Het Oosten droog, koud en onvoorspelbaar.
Als reiziger vrij om zijn horizon te kiezen.
Niet als keizer.
Hij draagt namelijk de verantwoordelijkheid over zijn onderdanen.
Zij verwachten, eisen, voorspoed en leven.
Dat is wat hem keizer maakt.
Zijn zijn.
Vrij zijn horizon te verleggen echter niet vrij van zijn verantwoordelijkheid.
Zijn horizon is het Zuiden want hij wil keizer zijn…