Kooi
De reiziger ontmoette een oude man.
Hij zat te kijken naar zijn vogels.
Gevangen in een kooi.
Lonkend naar de vrijheid.
Daar buiten, groots en vrij.
Of zat de oude man in een kooi?
En keken de vogels naar hem.
Zijn de vogels, de oude man zich bewust van hun kooi?
Of zag slechts de reiziger hun kooi.
Is dit een grap of om te huilen?
De reiziger moest enorm huilen want de oude man was niet oud.
Net zo oud als hij, opgesloten in een kooi.
Onbegrijpend keek de oude man hem aan.
Zo mooi toch die vogels.
De reiziger moest lachen, de oude man, de vogels,
zagen hun kooi niet.
Hun vrijheid is het niet bewust zijn van hun onvrijheid.
Plots werd de reiziger zich bewust van zijn vrijheid, onvrijheid.
De oude man lonkte niet meer naar de vrijheid.
Want wat is vrijheid?
Hij was het vergeten.
Jaren opgesloten in zijn kooi.
De sleutel lag in de handen van de reiziger.
Want de vrijheid zat in zijn hoofd.
Maar zat ook hij niet gevangen in een kooi?
Ver weg van wat hij zou willen.
Gevangen in de middelmatigheid van zijn bestaan.
Hij dacht aan de oase.
Verworden tot zand.
Niet gevangen in een kooi.
Maar gevangen in de onmetelijkheid van het zand.
Onvruchtbaar, dor en eenzaam.
Oase vergeef hem…