Naam
De reiziger hoorde haar naam fluisteren.
De wind droeg het langs diepe dalen, langs hoge bergen.
Hij reikte met zijn armen.
Doordrongen tot zijn geest.
Haar naam.
Niet ‘slechts’ haar naam.
Maar tot in de vezels van zijn bestaan.
Haar naam.
Lood zwaar, licht als ’n veertje.
Een engel sprak de woorden: “wie ben jij?”
Ben jij mij?
Ben ik jou?
Naam.
Draag haar naam naar jouw koninkrijk.
Rijk van reizen en verhalen.
De reiziger was moe van het reizen.
Hij wilde slechts de verhalen.
Echter hij wist, zonder reizen geen verhalen.
Zonder verhalen kon hij niet zijn die hij was.
De engel zei; heb geduld.
Het gaat zoals het gaan moet.
Koester je in de verhalen.
De verhalen ben jij,
dus reis…